-
1 débordé
adj.: DÉBORDÂ, -Â / -âye, -é pp. (Albanais.001 / Saxel).A1) être débordé débordé de travail // dépassé par les évènements: plyè savai débordé d'kin flyan batre dés âle < ne plus savoir débordé de quel côté battre des ailes> (001) // su kin pi danfî < sur quel pied danser> (001) // yeu balyî d'la téta < où donner de la tête> (001).A2) expr., il est débordé // il n'avance pas débordé (dans son travail): al avinzhe pâ (001). - E.: Arriver (à suivre). -
2 být zavalen prací
být zavalen pracíêtre submergé de travailêtre débordé de travailêtre excédé de travailêtre débordé -
3 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
4 eye
eye [aɪ]━━━━━━━━━━━━━━━━━1. noun3. compounds━━━━━━━━━━━━━━━━━1. nouna. [of person, animal] œil m• a catastrophe is unfolding before our very eyes une catastrophe se déroule actuellement sous nos yeux• why don't you use your eyes? tu es aveugle ?• an eye for an eye and a tooth for a tooth œil pour œil, dent pour dent• will you keep an eye on the baby? vous pouvez surveiller le bébé ?• he chopped the onions under his mother's watchful eye il coupait les oignons sous l'œil attentif de sa mère• with a critical/an uneasy eye d'un œil critique/inquietd. ( = flair) customers with an eye for a bargain les clients qui savent flairer les bonnes affairese. eyes ( = attention) : he only had eyes for her il n'avait d'yeux que pour elle• "eyes only" (US) « top secret »f. eyes ( = opinion) : in the eyes of... aux yeux de...• one can't close one's eyes to the fact that... il faut bien reconnaître que...► to have one's eye on sth (inf)• to be up to one's eyes in debt être endetté jusqu'au cou► with + eyes( = look at) regarder3. compounds( = surprise) révélation f* * *[aɪ] 1.1) Anatomy œil min front of ou before your (very) eyes — sous vos yeux
to keep an eye on something/somebody — surveiller quelque chose/quelqu'un
to have one's eye on somebody/something — ( watch) surveiller quelqu'un/quelque chose; ( want) avoir envie de [house]; ( lust after) loucher (colloq) sur [person]; ( aim for) viser [job]
to keep one ou half an eye on something/somebody — garder un œil sur quelque chose/quelqu'un
to close ou shut one's eyes — fermer les yeux
to close ou shut one's eyes to something — fig se refuser à reconnaître quelque chose
to open somebody's eyes to something — fig ouvrir les yeux de quelqu'un sur quelque chose
to do something with one's eyes open — fig faire quelque chose en toute connaissance de cause
to go around with one's eyes shut — fig vivre sans rien voir
to keep an eye out ou one's eyes open for somebody/something — essayer de repérer quelqu'un/quelque chose
2) ( opinion)in his eyes... — à ses yeux...
3) ( flair)to have an eye for — avoir le sens de [detail, colour]; s'y connaître en [antiques]
4) ( hole in needle) chas m; ( to attach hook to) œillet m5) ( on potato) œil m6) ( on peacock's tail) œil m, ocelle m7) ( of storm) œil m2.the eye of the storm — fig l'œil de la tempête
noun modifier [ operation] de l'œil; [ muscle, tissue] de l'œil, oculaire; [ ointment, lotion] pour les yeux3.eye trouble — troubles mpl oculaires
- eyed combining form4.transitive verb1) ( look at) regarder [person, object]•Phrasal Verbs:- eye up••to be up to one's eyes in — être submergé de [mail, work]
-
5 oor
♦voorbeelden:een goed oor hebben • avoir l'oreille justemet open oren luisteren • écouter de toutes ses oreillesmet rode oren, oortjes in iets lezen • être tout excité à la lecture de qc.met rode oortjes luisteren • écouter de toutes ses oreillesvoor het oor waarneembaar • perceptible à l'ouïeiemand de oren van het hoofd eten • manger comme quatredat gaat het ene oor in, het andere uit • cela entre par une oreille et sort par l'autrezijn oren niet geloven • ne pas en croire ses oreillesmijn oren gloeien • j'ai les oreilles rouges(geen) oren hebben naar, voor iets • (ne pas) être intéressé par qc.geen oren hebben • faire la sourde oreillezijn oor te luisteren leggen • écouter attentivementiemand de oren van het hoofd praten • assourdir qn. de parolesiemand de oren van het hoofd schreeuwen • écorcher les oreilles à qn.de oren voor iets sluiten • se boucher les oreilles pour qc.; 〈 figuurlijk〉 ne pas vouloir entendre qc.zijn oren zullen tuiten • les oreilles vont lui tinteriemand de oren van het hoofd vragen • accabler qn. de questionséén en al oor zijn • être (tout yeux) tout oreillesiemand aan de oren malen • casser les oreilles à qn.hij is nog nat achter de oren • si on lui pressait le nez il en sortirait du laitiemand iets in het oor fluisteren • chuchoter qc. à l'oreille de qn.iets in het oor, in de oren knopen • prendre bonne note de qc.gaatjes in de oren hebben • avoir les oreilles percéesknoop dat in je oren! • tiens-le-toi pour dit!slechts met één, een half oor luisteren • n'écouter que d'une oreillede kogels vlogen ons om de oren • les balles sifflaient à nos oreillesop één oor liggen • dormir〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 veel rond z'n oren hebben • avoir beaucoup à faire; 〈m.b.t. zorgen〉 avoir beaucoup de soucisiemand ter ore komen • arriver aux oreilles de qn.het is mij ter ore gekomen dat • j'ai appris quetot over de oren in de schulden zitten • être criblé de dettestot over de oren in het werk zitten • être débordé de travailtot over de oren verliefd zijn op iemand • être follement amoureux de qn.¶ iemand een oor aannaaien • rouler qn.iemand de oren wassen • frotter les oreilles à qn.〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand de oren van de kop zagen • casser les oreilles à qn.hij heeft ze achter de oren • il est moins bête qu'on ne (le) croithet is op een oor na gevild • c'est comme si c'était fait→ link=potje potje -
6 ear
ear [ɪə(r)](a) (of person, animal) oreille f;∎ to have a good ear avoir de l'oreille;∎ to have an ear for music avoir l'oreille musicale;∎ to have an ear for poetry être sensible à la poésie;∎ to keep an ear or one's ears open ouvrir les oreilles, tendre l'oreille;∎ keep an ear open for the baby ouvre l'oreille au cas où le bébé pleurerait;∎ to reach sb's ears (news) arriver aux oreilles de qn;∎ it has reached my ears that... j'ai entendu dire que...;∎ he closed his ears to her request for help elle lui a demandé de l'aide mais il a fait la sourde oreille;∎ familiar I've heard that until it's coming out of my ears je l'ai tellement entendu que ça me sort par les oreilles;∎ to have the ear of sb (have influence with) avoir l'oreille de qn;∎ to be grinning from ear to ear sourire jusqu'aux oreilles;∎ familiar to be all ears être tout oreilles ou tout ouïe;∎ familiar to be out on one's ear (from job, school) être viré;∎ he's out on his ear (been dismissed) il s'est fait virer; (from family home) il s'est fait flanquer dehors;∎ familiar to throw sb out on his/her ear (from job, school) virer qn; (from family home) flanquer qn dehors;∎ familiar to be up to one's ears in work or in it être débordé (de travail);∎ to be up to one's ears in debt être endetté jusqu'au cou;∎ his ears are flapping (he's listening closely) ses oreilles sont grandes ouvertes;∎ it just goes in one ear and out the other ça entre par une oreille et ça ressort par l'autre;∎ to keep one's ear to the ground ouvrir l'oreille, être à l'écoute;∎ my ears are burning! j'ai les oreilles qui (me) sifflent!;∎ Music to play by ear jouer à l'oreille;∎ figurative to play it by ear improviser(c) (of seashell) oreillette f(d) (of grain) épi mear infection otite f;ear, nose and throat department service m d'oto-rhino-laryngologie;ear, nose and throat specialist oto-rhino mf, oto-rhino-laryngologiste mf;Zoology ear shell ormeau m;ear trumpet cornet m acoustique -
7 neck
neck [nek]1 noun(a) (part of body) cou m;∎ he threw his arms round her neck il s'est jeté à son ou il lui a sauté au cou;∎ the cat had a collar round its neck le chat avait un collier au cou;∎ water was dripping down my neck l'eau me coulait dans le cou;∎ to get a stiff neck attraper le torticolis;∎ figurative he's always breathing down my neck il est tout le temps sur mon dos;∎ to be up to one's neck in work avoir du travail par-dessus la tête, être débordé de travail;∎ they were up to their necks in debt ils étaient endettés jusqu'au cou;∎ I'm up to my neck in trouble j'ai des ennuis par-dessus la tête;∎ the problem is still hanging round my neck je n'ai toujours pas résolu ce problème;∎ to risk one's neck risquer sa peau;∎ British he was thrown out neck and crop or on his neck il a été mis à la porte avec pertes et fracas;∎ figurative to stick one's neck out prendre des risques; (commit oneself) s'engager∎ to win by a neck gagner d'une encolure;∎ to be neck and neck être à égalité;∎ the two candidates are neck and neck les deux candidats sont au coude à coude(d) (narrow part or extremity → of bottle, flask) goulot m, col m; (→ of pipe) tuyau m; (→ of womb, femur) col m; (→ of violin) manche m; (→ of bolt, tooth) collet m∎ a neck of land une langue de terre;∎ in our neck of the woods par chez nous;∎ what are you doing in this neck of the woods? qu'est-ce que tu fais dans le coin?(f) (of dress, pullover) col m, encolure f;∎ a low neck un décolleté;∎ a dress with a low neck une robe décolletée;∎ high neck col m montant;∎ what neck size or what size neck do you take? combien faites-vous de tour de cou?∎ you've got a neck! tu ne manques pas de culot!;∎ she's got some neck! elle a un sacré culot! -
8 neck
neck [nek]1. nouna. cou mb. [of dress, shirt] encolure f• high/square neck col m montant/carré3. compounds* * *[nek] 1.1) ( of person) cou m; (of horse, donkey) encolure fwith a high neck — à or avec un col montant
3) Culinary (alsobest end of neck —) collet m
4) (of bottle, vase, womb) col m2.(colloq) intransitive verb se bécoter (colloq)••to be a pain in the neck — (colloq) être casse-pieds (colloq)
to be neck and neck — lit, fig être à égalité
to get ou catch it in the neck — (colloq) en prendre pour son grade (colloq)
to risk one's neck — (colloq) risquer sa peau (colloq)
to stick one's neck out — (colloq) prendre des risques
in this neck of the woods — (colloq) par ici
to be dead from the neck up — (colloq) être abruti
-
9 eyeball
-
10 быть занятым по горло
v1) gener. avoir des affaires par-dessus la tête, être débordé de travail2) phras. avoir du travail par-dessus la têteDictionnaire russe-français universel > быть занятым по горло
-
11 inundate
-
12 overwhelm
overwhelm [‚əʊvəˈwelm]a. [emotions, misfortunes] accabler ; [shame, praise, kindness] rendre confusb. [earth, lava, avalanche] ensevelir ; [+ one's enemy, opponent] écraser* * *[ˌəʊvə'welm], US [-hwelm] 1.transitive verb1) lit [wave, avalanche] submerger; [enemy] écraser2) fig [shame] accabler; [grandeur] impressionner2.overwhelmed past participle adjective (with letters, offers, phone calls, kindness) submergé (with, by de); (with shame, unhappiness, work) accablé (with, by de); (by sight, experience) ébloui (by par)to be quite overwhelmed — ( with emotion) être très ému
-
13 быть перегруженным работой
vgener. être débordé de travailDictionnaire russe-français universel > быть перегруженным работой
-
14 handen te kort komen
-
15 overladen zijn met werk
overladen zijn met werk -
16 overladen
overladen11 [te zwaar beladen] surcharger2 [+ met][overstelpen] couvrir (de)♦voorbeelden:2 zich (de maag) overladen • se bourrer (de qc.)————————overladen2♦voorbeelden: -
17 stikken in het werk
stikken in het werk -
18 stikken
1 [sterven door ademgebrek] étouffer2 [in overvloed hebben] avoir en surabondance♦voorbeelden:1 in iets stikken • s'étouffer en mangeant qc.hij stikte bijna in zijn woorden • sa voix s'étrangla¶ je kunt voor mijn part stikken!, stik jij toch! • va te faire foutre!iemand laten stikken • laisser tomber qn.stikken van de warmte • crever de chaleurhet stikt hier van de restaurantjes • il y a plein de petits restaurants dans le coinhet stikt hier van de muggen • les moustiques pullulent par ici→ link=moord moord1 [naaien zonder tussenruimte] piquer -
19 tot over de oren in het werk zitten
tot over de oren in het werk zittenDeens-Russisch woordenboek > tot over de oren in het werk zitten
-
20 bezañ dall ha mezv evel ar yer e-kerzh an eost
être totalement débordé de travailDictionnaire Breton-Français > bezañ dall ha mezv evel ar yer e-kerzh an eost
- 1
- 2
См. также в других словарях:
être débordé — ● être débordé verbe passif Être dépassé par quelque chose qui rend incapable de redresser la situation : Être débordé par les événements. Dans certains sports, être très nettement dominé. Être submergé par le travail, les occupations : Je suis… … Encyclopédie Universelle
débordé — débordé, ée [ debɔrde ] adj. • XVe; de déborder 1 ♦ Rare Dont l eau est sortie. « Quand un fleuve débordé s avance, on peut élever les digues » (Renan). 2 ♦ Fig. et cour. Submergé (par les occupations, le travail...). « Il jouait le monsieur… … Encyclopédie Universelle
TRAVAIL — ON en a fait maintes fois la remarque: l’apparition du mot «travail» est relativement récente. Cela ne signifie certes pas que la réalité désignée par ce mot le soit également, ni qu’il existât jamais de sociétés se livrant à la complète oisiveté … Encyclopédie Universelle
débordé — adj. : DÉBORDÂ, Â / âye, é pp. (Albanais.001 / Saxel). A1) être débordé débordé de travail // dépassé par les évènements : plyè savai débordé d kin flyan batre dés âle <ne plus savoir débordé de quel côté battre des ailes> (001) // su kin… … Dictionnaire Français-Savoyard
TRAVAIL - Le droit du travail — Le droit du travail est la branche du droit qui régit l’ensemble des relations entre employeurs et salariés. Malgré son nom, il ne s’applique donc pas à toutes les formes de travail: il ne concerne que le travail dépendant – c’est à dire effectué … Encyclopédie Universelle
TRAVAIL - Nouvelle division du travail — Adam Smith estimait au XVIIIe siècle que la division du travail provenait d’une «propension [de la nature humaine] au trafic, au troc et à l’échange d’une chose contre une autre». C’est l’extension du marché qui entraîne la nécessité de ne faire… … Encyclopédie Universelle
TRAVAIL - Le pouvoir dans l’entreprise — Une organisation possède toujours un système d’autorité. Des objectifs et des normes sont transformés en consigne dont l’application est assurée par des cadres, y compris les agents de maîtrise. Mais ces objectifs et ces normes ne sont pas… … Encyclopédie Universelle
être surchargé — ● être surchargé verbe passif Supporter un poids excessif : Une barque surchargée. Avoir trop de travail, des occupations trop nombreuses. Porter une inscription qui en recouvre une autre. Être bondé : Autobus surchargés. ● être surchargé… … Encyclopédie Universelle
être occupé — ● être occupé verbe passif Être tenu sous une domination étrangère ; être envahi par un ennemi : Restituer les territoires occupés. En parlant d un lieu de travail, être envahi par des travailleurs, qui manifestent ainsi leur mécontentement :… … Encyclopédie Universelle
déborder — [ debɔrde ] v. <conjug. : 1> • XIVe; de dé et bord I ♦ V. intr. 1 ♦ Répandre une partie de son contenu par dessus bord. Fleuve, rivière qui déborde à l époque des crues. La baignoire déborde, ferme le robinet. Verre plein à déborder. Loc.… … Encyclopédie Universelle
dent — [ dɑ̃ ] n. f. • 1080 masc. ou fém.; lat. dens, dentis I ♦ 1 ♦ (Chez l homme) Un des organes de la bouche, de couleur blanchâtre, durs et calcaires, implantés sur le bord libre des deux maxillaires. ⇒arg. ratiche . Mâcher, mordre, déchirer avec… … Encyclopédie Universelle